Pagina 1 van 1

Wallace' reis naar Papua

Geplaatst: di 10 feb 2009, 14:36
door ruudnagel
Geen reisbeleving van mijzelf, helaas niet, maar een stukje reisproza van Alfred Russel Wallace. De beroemde natuurvorser uit de 19e eeuw bracht zijn zoveelste bezoek aan de Indo-Australische wereld om er veldwerk te verrichten. (Eigenlijk boekte hij als evolutiebioloog betere resultaten dan vriend en tijdgenoot Charles Darwin. De laatste werd echter wereldberoemd met hulp van diezelfde Wallace maar vooral dankzij zijn wereldhit The Origin of Species’.) Wallace vertrok in een grote schoener, samen met zo’n 50 bemanningsleden, vanuit Makassar naar de Aru-eilanden, iets onder Nieuw-Guinea. Twee weken later meerden ze aan bij de Kai-eilanden, iets terzijde van de Aru-eilanden gelegen. (Tip: prachtige, nauwelijks aangetaste eilanden, beroemd om hun Cenderwasih oftwel paradijsvogels, maar dat terzijde.) Hier zag Wallace voor het eerst Papoea’s ‘in het wild’. Ze kwamen zijn schip tegemoet varen om hulp te bieden, het op sleeptouw te nemen omdat de wind was gaan liggen zodat ze niet meer konden manoeuvreren. Wallace schreef er - rekening houdend met zijn tijd - treffend over, vind ik. Zijn beleving is nu precies de reden waarom ik moeite heb met het feit dat de Papoea-bevolking is ingelijfd door een volk (en hun religie) dat helemaal niets met ze van doen heeft en dat in wezen zo van ze verschilt waardoor er altijd frictie zal zijn… Ruud nagel De Kai-eilanden (januari 1857) door Alfred Russel Wallace In de drie of vier inlandse boten die ons tegemoet waren gevaren zaten in totaal zo’n vijftig man. Het waren lange kano’s, waarvan de boeg en het achterschip zich verhieven in een piek van anderhalve tot tweeënhalve meter hoog, versierd met schelpen en wuivende pluimen van kasuarishaar. Dit was de eerste keer dat ik Papoea’s in hun eigen land zag en binnen vijf minuten wist ik zeker dat mijn indruk, die zich reeds had gevormd bij het onderzoeken van enkele van Timor en Nieuw-Guinea afkomstige slaven, volstrekt juist was en dat de volken [de Papoea’s versus zijn eigen bemanningsleden afkomstig uit wat we nu Sulawesi noemen. Ruud] die ik nu prachtig naast elkaar kon vergelijken, tot twee van de sterkst verschillende en meest karakteristieke rassen op aarde behoorden. Zelfs als ik blind was geweest, had ik kunnen weten dat deze inlanders geen Maleiers waren [Wallace doelt hier ongetwijfeld op ZO-Aziaten als Maleisiërs, Thai en Indonesiërs. Ruud]. Dankzij hun luide, snelle vurige stemmen, hun beweeglijkheid, de intens vitale activiteit die ze aan den dag legden als ze praatten en iets deden, waren ze volslagen tegenpolen van de bedaarde, weinig impulsieve, indolente Maleiers. De mannen van Kai kwamen zingend en roepend aanzetten, hun peddels diep in het water stekend en stuifwolken producerend. Toen ze vlakbij waren gingen ze in hun kano’s staan en namen hun geroep en gegesticuleer toe, en toen ze langszij kwamen klauterde het grootste deel, zonder toestemming te vragen, aan boord alsof ze een buitgemaakt schip enterden. Er volgende een onbeschrijfelijke verwarring. De veertig zwarte, naakte wilden met ragebollen leken dronken van vreugde en opwinding. Stuk voor stuk werden de leden van onze bemanning omstuwd en bekeken, om tabak en arak gevraagd, toegegrijnsd en in de steek gelaten voor een ander. Ze praatten allemaal door elkaar en onze kapitein werd herhaaldelijk belaagd door de hoofdlieden, die betaling wilden als ze ons sleepten en uitgelaten op een voorschot aandrongen. Geschenkjes in de vorm van tabak deden hun ogen glinsteren, ze uitten hun voldoening door te grijnzen en te gillen, door over het dek te rollen of overboord te duiken. Schooljongens die onverwacht een dag vrij hebben, Ieren op de kermis of adelborsten aan wal vertonen slechts een zwakke afspiegeling van de uitbundige vreugde van deze mensen. Onder soortgelijke omstandigheden kónden Maleiers zich niet gedragen als deze Papoea’s. Als Maleiers (na toestemming te hebben gevraagd) aan boord van een schip waren gegaan, zou er aanvankelijk geen woord worden gewisseld, behalve wat beleefdheden, en men zou pas na enige tijd en heel aarzelend ter zake komen. Men zou een voor een het woord doen, met ingehouden stem en weloverwogen. De onderhandelingen zouden erop neerkomen dat men elk bod bedaard afwijst en op een gegeven moment zou men zelfs weggaan zonder verder een woord aan de kwestie vuil te maken, tenzij de wederpartij zijn prijs acceptabel verhoogde. Onze bemanning, van wie velen de reis niet eerder hadden gemaakt, leek zich nogal te ergeren aan de ongekend slechte manieren en ondernamen slechts heel voorzichtig een poging tot verbroedering met de zwarte knapen. Het deed me denken aan een feestje van ingetogen, brave kinderen dat plotseling wordt verstoord door een bende woeste, ravottende, uitzinnige en ondeugende straatjongens. Deze zedelijke eigenschappen illustreren het grote verschil tussen de twee rassen nog duidelijker en overtuigender dan de fysieke tegenstellingen, en dat is al opmerkelijk genoeg. De roetzwarte huid, de ragebol met kroeshaar en, het belangrijkst van allemaal, de uitgesproken gelaatsuitdrukking die volkomen verschilt van die van de Maleier, kunnen onmogelijk alleen maar het gevolg zijn van klimaatverschillen of andere modificerende invloeden. Het Maleise gelaat is van het Mongoolse type, breed, en ietwat plat. De wenkbrauwen zijn neergetrokken, de mond is breed maar steekt niet vooruit, en de neus is klein en afgezien van de wijde neusgaten mooi van vorm. Het gezicht is glad en er is zelden een spoor van een baard te bekennen, het haar is zwart, dik en volkomen sluik. De Papoea, aan de andere kant, heeft een gezicht waarvan we zouden kunnen zeggen dat het samengedrukt en vooruitstekend is. De wenkbrauwen zijn gezwollen en afhangend, de mond is groot en vooruitstekend, de neus omvangrijk, de punt neerwaarts verlengd, de brug dik en de neusgaten zijn wijd. Het is een in het oog vallend en opmerkelijk karakteristiek gelaat, in alle opzichten anders dan het Maleise gezicht. De baard vol klitten en het kroeshaar completeren de opmerkelijke tegenstelling. Ik had dus een nieuwe wereld bereikt, bewoond door een vreemd volk. We kunnen rustig zeggen dat tussen de Maleise stammen bij wie ik enkele jaren had gewoond en de Papoease rassen wier land ik nu betrad, evenveel verschillen bestonden, zowel zedelijk als fysiek, als tussen de indianen van Zuid-Amerika en de negers van Guinee aan gene zijde van de Atlantische Oceaan.