Kolonist te Manokwari na de oorlog - II

Herinneringen aan Manokwari en de Vogelkop
Plaats reactie
Marcel
Berichten: 13
Lid geworden op: ma 24 mar 2008, 12:20

Kolonist te Manokwari na de oorlog - II

Bericht door Marcel »

De broer van mijn oma heeft na de oorlog getracht terug te mogen keren naar Manokwari om aldaar de draad weer op te pakken. Zowel in deze brief als ook andere bronnen/geluiden geven het beeld dat "men" dit liever niet had. . . . Marcel. Afschrift. Aan de Kolonisatie Commissie Manokwari, 8 juli 1947 v/h Departement van Sociale Zaken M a n o k w a r i. WelEd.Gestrenge Heeren, Beleefd verzoekt ondergeteekende, J. Zeelt, mede namens den Heer M.C. Kokkelink, beiden kolonisten der S.I.K.N.G. (Stichting Immigratie en Kolonisatie Nieuw Guinea), thans nog onder de wapenen zijnde resp. als Serg.maj.adm. 1e Bat. Hulptroepen en Adj.O.O. Nefis te Manokwari, Uwe commissie wel haar aandacht te willen schenken met het ondervolgende. De kolonisatie der S.I.K.N.G. bestond voor het uitbreken van den oorlog uit circa 60 perceelen welke waren gelegen in de omstreken van Manokwari. Het zielenaantal bedroeg 214. De meeste mannelijke kolonisten werden met spoed onder de wapenen geroepen, waaraan een ieder onmiddellijk gevolg gaf. Op 9 December 1941 vormden wij 4 brigades inf., ingedeeld bij het Oorlogsdetachement Manokwari onder commando van wijlen Kapt.J.H. Willems Geerooms. Het verdere verloop van den oorlog zal ik stilzwijgend voorbijgaan, aannemende dat e.e.a. bekend genoeg zal zijn. Slechts wil ik memoreeren, dat thans blijkt, dat van de 214 zielen welke de kolonie voor het uitbreken van de oorlog telde, thans nog in leven zijn 13 mannen, 10 vrouwen en 27 kinderen, totaal uitmakende 50 zielen. 164 menschen zijn gesneuveld, vermoord of hebben door ontberingen, uithongering en uitputting het leven gelaten. (vide bijgaande lijsten) Toen ik in Mei 1946 met een kort verlof te Manokwari vertoefde nam ik de gelegenheid te baat om te zien, wat er van onze perceelen, huizen en andere bezittingen was overgebleven. Ik constateerde, dat er op 2 na, alle huizen waren verdwenen, alle perceelen door de Jap waren geoccupeerd en van onze overige bezittingen geen spoor meer te bekennen was. De Meeste perceelen waren deerlijk gehavend, vele vruchtdragende vruchtboomen omgekapt, zoomede ander overjarig gewas zoals klapper en kapok. Vele perceelen waren echter door de Jap beplant met cassave, bataten en diverse groenten, terwijl ook een voldoend aantal Jap hutten en loodsen aanwezig waren om er later onze woningen van op te bouwen. Materialen, die de Jap had achtergelaten werden in eenige goedangs te Manokwari opgeslagen. Van de toenmalige hoofden van militair en civiel gezag, resp. de wd.Kapt. Smalink en de Controleur BB, Dr.Noordlander, kreeg ik schriftelijk vergunning om uit de Jap. voorraden eenig materiaal te verzamelen ten behoeve van de nog in leven zijnde kolonisten der S.I.K.N.G. Deze materialen, vermeld op een lijst bekrachtigd door de handteekeningen van bovengenoemde autoriteiten, waarvan een afschrift hierbij wordt overgelegd, werden in bewaring gegeven aan den Heer v.d.Knaap, voormalig Adm.Rubber Ondern."Ransiki", die mij zulks aanbood en welke vriendelijkheid dankbaar door mij werd aanvaard. Op het landbouwperceel van den kolonist R.Jacquard hadden de Japs een 3kw dieselmotor, gekoppeld aan een dynamo en zuig-en perspomp gemonteerd, welke installatie alle perceelen op het Mangoapi-plateau van licht en water voorzag. Mijn verzoek om deze installatie te laten staan en later te mogen aanwenden ten behoeve van de kolonisten perceelen te Mangoapi, werd door de Heeren Smalink en Noordlander toegestaan. Deze installatie is dan ook na het vertrek van de Jap blijven staan in Mangoapi. Eind Mei 1946 was mijn verlof om en moest ik naar Hollandia terug. Ik was verheugd dit alles voor de kameraden te hebben kunnen bereiken en was er van verzekerd dat wij na de demobilisatie dadelijk weer met nieuwen moed aan den slag zouden kunnen gaan. Ik berichtte zulks aan de nog in leven zijnde S.I.K.N.G. kolonisten. Ook vroeg ik groot verlof aan, doch mijn verzoek daartoe werd van de hand gewezen. De te Hollandia zijnde S.I.K.N.G. kolonisten o.a. Th.Beynon, Mevr.Maas, Mevr.Ang deden het verzoek bij den Resident om naar Manokwari te mogen terug gaan, doch werd hun daartoe niet de gelegenheid gegeven. In December 1946 werd ik naar Manokwari overgeplaatst. Spoedig had ik de gelegenheid met den A.R. den Heer Visser die Hr. Noordlander intusschen had vervangen, van gedachten te wisselen over kolonisatie aangelegenheden. Tijdens dat onderhoud verzocht ik de eenige maanden geleden verzamelde goederen uit de woning waar zij opgeslagen waren te mogen weghalen, aangezien ik thans zelf voor de bewaring kon zorgdragen. Tot mijn grootste verbazing kreeg ik ten antwoord, dat daarvan niets kon komen, aangezien hij, de A.R., weigerde daarvoor toestemming te verleenen. Op mijn weerlegging, dat de inzameling der materialen t/b van der nog in leven zijnde S.I.K.N.G. kolonisten toch was geschied met volledige schriftelijke toestemming en goedkeuring der Heeren Smalink en Noordlander en onder toezicht der militairen (peleton stoottroepen) en dat zij uiteraard niet meer voorkomen in de later opgemaakte inventarislijsten, antwoorde de Hr. Visser, dat hij niets te maken had met gedane toezeggingen van zijn voorganger en niet van zins was de goederen aan mij af te geven. Het stond mij vrij mij hoogerop te wenden. Aangezien het geen zin had om, gezien de vreemde opvatting van den A.R., verder op deze kwestie in te gaan, zeidde ik, dat ik zeer zeker t.g.t. mij hoogerop zou wenden. Van de verzamelde materialen waren echter, zooals later bleek, verscheidene reeds uitgegeven, volgens zeggen door den Heer v.d. Knaap, die intusschen met verlof naar Holland was vertrokken, aan menschen die daar niets mee te maken hadden en voor wie de goederen niet bestemd waren. In de afgeloopen maanden hebben de Adj.Kokkelink en ik tot onze grootste verbazing, ergenis en verontwaardiging geconstateerd dat de perceelen en bezittingen der nog in leven zijnde S.I.K.N.G. kolonisten niet in het minst werden gerespecteerd, laat staan beschermd. Ter illustratie dient het volgende : 1. Van de meergenoemde Jap. installatie te Mangoapi was de motorkop weggehaald en aangewend voor herstelling van een lichtmotor in het militaire kampement te Manokwari. 2. Een ijzerhouten woning, toebehoord hebbende aan den door de Jap vermoorde kolonist G.Th.Steiginga te Fanindi werd zonder ons ermede in kennis te stellen, tot den grond toe afgebroken en het houtwerk gebezigd voor woningbouw elders. (Wijlen Steiginga heeft een zoon, thans te Tjimahi en is de oom van Adj.Kokkelink) De circa 300m. lange harmonicagaas omheining werd afgebroken, vermoedelijk door het boschwezen. Op een ander perceel van genoemde kolonist Steiginga eveneens te Fanindi hadden de Japs een woning gebouwd. Dit huis werd op last van de Nica (BB) verfraaid door de Jap en toen ter beschikking gesteld aan den Gouv.Arts Dr.Soedarsono. Na diens vertrek werd de woning betrokken door den Bosch-Architect, den Heer van Tielmet toestemming van het B.B. Dit alles geschiedde weer zonder ons er in te kennen. Wij hebben er tegen geprotesteerd bij het H.P.B. doch tot nog toe zonder resultaat. 3. Over het vruchtgebruik der tuinen ontfermde zich naast de Papoea's ook het B.B. en de L.V.D. Bij truckladingen werden cassave en andere voedselgewassen, pisang, djeroeks en andere vruchten uit de tuinen gehaald en aan den man gebracht, met totale negatie van ons beiden. Nimmer werd ons eenige mededeeling daarover gedaan laat staan een verzoek daartoe. Nimmer gewerd ons eenige financieele afrekening. Vele vruchtboomen werden beschadigd doordat men gemakshalve heele takken afhakte teneinde het plukken te vergemakkelijken. Toch werd door mij tot twee malen toe het B.B. een schetskaart overhandigd waarop alle S.I.K.N.G. perceelen waren opgenomen onder vermelding van de namen der bezitters, benevens een volledige naamlijst der nog in leven zijnde kolonisten en van hen die tijdens de oorlogsjaren om het leven zijn gekomen. Ook de L.V.D., de Hr.Simmerlinck werd door mij terzake ingelicht. Het is begrijpelijk, dat Papoea's zich schuldig maken aan schending en roof van onbeschermde perceelen, doch het verwonderd en grieft ons ten zeerste, dat wetkennende gezagsdragers zulks tolereeren en zelfs daar de hand in hebben. 4. Een paar maanden geleden werden op het Mangoapi plateau door den Landb.Consulent den Hr.Brantjes en den L.V.D. ambtenaar den Hr.Simmerlinck opmetingen gedaan, voornamelijk op de perceelen van de kolonisten Jacquard, Herklots en Kraaijenoord, ten behoeve van eventueele terreinuitgifte aan de in November 1946 aangekomen nieuwe kolonisten. Ook in dit geval werd ik volkomen genegeerd. Niettemin bracht ik het H.P.B., de Heer Verkerke, en den L.V.D. ambtenaar, de Hr.Simmerlinck beleefd in herinnering, dat er in Mangoapi verscheidene S.I.K.N.G. kolonisten perceelen gelegen waren, waarvan de eigenaren nog in leven zijn, zoodat bij eventueele gronduitgifte daarmede rekening gehouden dient te worden. Ook de nieuwe kolonisten stelde ik hiermede in kennis. Desniettegenstaande ontvingen deze nieuwkomers op den 24sten Mei jl, een schriftelijke aanzegging van den Hr. Simmerlinck, dat zij op de aangewezen terreinen te Mangoapi huizen konden gaan bouwen en bijbehoorend erf in orde maken (vide bijgaand afschrift van deze aanzegging). Ook hiervan, het wordt eentonig, werd ik onkundig gelaten. Aangezien onze terreinen hiermede gemoeid zijn, meenen wij ons deze poging tot onwettige occupatie niet zoo maar te moeten laten welgevallen doch daartegen krachtig protest te moeten aanteekenen. 5. In November 1945 zetten voet aan wal te Manokwari een detachement Papoea Hulptroepen mitsgaders de Nica. Van de Jappen werden onmiddelijk alle aanwezige vee, zooals koeien, paarden, varkens en kippen in beslag genomen. De Nica verkreeg de beschikking over een twintigtal varkens en een hoeveelheid kippen. Deze dieren werden in bruikleen gegeven aan de toenmalige civiele bevolking, hoofdzakelijk bestaande uit Papoea's en eenige Amboneesche kantoorpersoneel. Het leger behield het vee en begon een fokkerij. Daarvoor was nodig kippengaas, harmonicagaas en een groot aantal zinken bladen. Al dat materiaal werd eveneens van de perceelen weggehaald. Bij het uitbreken van den oorlog telde de veestapel der S.I.K.N.G. kolonisten ongeveer 200 koeien, 180 varkens (Duitsche landvarkens) 150 geiten en schapen en circa 3000 kippen, meest basterds leghorns en R.I.Reds. De in beslag genomne dieren bestaan hoofdzakelijk uit bovengenoemde diersoorten, zoodat de herkomst hiervan niet nader behoft uiteengezet te worden. De situatie is thans zoo, dat nu de demobilisatie voor de deur staat, dus ook de terugkomst der nog in leven zijnde S.I.K.N.G. kolonisten (3 onzer zijn reeds hier), de vroegere eigenaren van het vee niet de beschikking kunnen hebben over maar 1 beest, terwijl buitenstaanders er vroolijk mooi weer mee spelen. Zoo is het ook gesteld met ons materiaal, kippen- en harmonicagaas. Overal op de perceelen van de nog niet teruggekomen kolonisten worden thans de Jap hutten afgebroken door V. & W. op last van het H.P.B., voorzoover de hutten niet geoccupeerd worden door Papoea's. Als straks de jongens terugkomen vinden zij zelfs geen Jap hut op hun perceel om voorloopig er hun tenten in op te slaan. Het spreekwoord "wie het eerst komt, het eerst maalt" wordt hier wel bewaarheid, doch op een voor ons eenigzins grievende wijze. Wij kregen geen kans om te profiteren van de "Oorlogsbuit" (niet weer afnemen van de Japs van hetgeen deze ons hadden ontstolen). Wij moesten Vorstin en Vaderland dienen ver van onze haardsteden. Wij hebben het gedaan en doen het nog, omdat het onze plicht is, maar de wetenschap, dat voor de schamele resten onzer bezittingen niet in het minst wordt zorggedragen, integendeel, dat men nog steeds bezig is met roof en afbraak, doet het volharden in die plicht uitermate zwaar vallen en het gemoed bitter stemmen, want op welke wijze moeten wij straks op nieuw beginnen, nu de aanschaf van materiaal en vee schier mogelijk is voor particulieren. Van gezagsmedewerking valt weinig te bespeuren, dat hebben wij thans ondervonden, integendeel, het woord tegenwerking is hier meer op zijn plaats. Men schijnt al het mogelijke te willen doen om ons het weder opbouwen van onze farms onmogelijk te maken. Men handelt bij ons, over ons doch zonder ons! Men schijnt ons liever te zien gaan dan komen, waarom ? Is het omdat wij blijven aan ons doel de S.I.K.N.G. kolonisatie weer op te bouwen te Manokwari ?Is het omdat Manokwari coûte que coûte klein moet blijven, doch Hollandia een wereldstad ? Waarom worden ons al deze moeilijkheden en plagerijen en den weg gelegd ? Moeilijkheden die er niet zijn, plagerijen die geprovoceerd worden. Waarom zijn wij in het oog van het BB zoo ongewenscht ? Zie Mijne Heeren, dit zijn vragen die wij niet kunnen beantwoorden. Wel weten wij, dat de bejegening die wij, S.I.K.N.G. kolonisten thans ondergaan, onrechtvaardig is, dat wij zulks niet verdiend hebben en dat stemt ons bitter. Wij weten, dat wij tot het einde toe onzen plicht hebben gedaan. Aan de 4 brigades landstorm en militie (kolonisten) is het te danken dat het "Rood Wit en Blauw" tot het einde toe heeft blijven wapperen in de Vogelkop, zoodat Ned.Nieuw Guinea door de Jap nimmer geheel veroverd is geworden. Het heeft Hare Majesteit de Koningin behaagd ons hiervoor te onderscheiden en ook het Legerbestuur is hierin niet achtergebleven. Groot zijn de offers die wij hebben moeten brengen. 75% van ons hebben het leven gelaten in den straijd, liggen in eenzame graven in het oerwoud. Onze familieleden zijn omgekomen, deels vermoord, deels gestorven door ontberingen, verhongering en uitputting. Wij hebben dit alles gelaten gedragen, sterkte puttende uit de gedachte en daarop vertrouwende, dat onze plichtsbetrachting wel gewaardeerd zou worden. En thans dit ? Mijne Heeren, ik wil voorop stellen dat dit schrijven niet het doel heeft medelijden te wekken of een verzoek om steun is. Wij wenschen slechts dat ons recht worde gedaan, dat wij verkrijgen wat ons werd toegezegd. Dat onze aanspraken op onze perceelen geeerbiedigd worden. Zijne Excellentie, de Luit.Gouverneur Generaal, zoomede Excellentie van der Plas hebben indertijd den Adj.O.O. Kokkelink toegezegd, dat aan de S.I.K.N.G. kolonisten later de meest mogelijke medewerking zal worden verleend in de wederopbouw van hunne landbouwbedrijven. Ook Hare Majesteit heeft Adjudant Kokkelink in dien geest toegesproken. Laat men thans deze beloften gestand doen ! Uwe geachte Heer Soesman verzocht mij onze bevindingen op schrift te stellen. Ik hoop aan dit verzoek hiermede naar wensch te hebben voldaan. Onder aanbieding mijner verschuldigde gevoelens van hoogachting en de hoop uitsprekende, dat het Uwe Commissie moge behagen het daarheen te leiden, dat aan onze bovenomschreven, o.i. alleszins billijke wenschen worde tegemoet gekomen, teeken ik, J.Zeelt. S.M.A Kolonist S.I.K.N.G.
Plaats reactie